Zuurbindend vermogen (ZBV)

Van carbonaten (CO2-) en bicarbonaten (HCO3 -) kunnen zouten worden gevormd met de metaal ionen van Calcium (Ca), Magnesium (Mg) en Natrium (Na). HET TOTAAL VAN DEZE ZOUTEN NOEMT MEN HET ZUURBINDEND VERMOGEN (ZBV). In een recirculatiesysteem vindt voortdurend verzuring van het water plaats: de vis produceert CO2 en de nitrificerende bacteriën in het filter geven H+ af (zij zetten ammonium om in nitraat). Om de pH in het watersysteem op een stabiel niveau te houden worden in de praktijk meestal buffers gebruikt. Het meest wordt hiervoor het goed oplosbare NaHCO3 gebruikt. De hoeveelheid die moet worden toegediend is afhankelijk van het verversingspercentage en van de hoeveelheid bufferende stoffen in het verse water. Scheikundig wordt H+ als volgt verwijderd:

HCO3 - + H+ > H2CO3 > CO2 + H20

Het is voor het ontstaan van CO2 en water absoluut noodzakelijk dat het water voldoende wordt gestript (met lucht in aanraking wordt gebracht). Het kalken heeft anders slechts een tijdelijk effect.

Wat gebeurt er nu als er te weinig CO2 in het water aanwezig zou zijn (zoals in productievijvers bij zonneschijn)?

HCO3 + H > H2CO3 > CO2 + H2O

Als de CO2 te snel uit het water verdwijnt, zou de voorraad HCO3 - worden" leeggezogen" om opnieuw evenwicht tussen de stoffen te krijgen "verschuiven de reacties naar rechts". Het bufferend vermogen van het water kan zo verloren gaan en de pH kan stijgen tot ca 10.
Er moet dus altijd een minimum hoeveelheid CO2 in het water zitten om dit verdwijnen van HCO3- tegen te gaan.

Aan de andere kant kan de hoeveelheid HCO3- zo hoog zijn dat de hoeveelheid compenserende CO2 gevaarlijk is voor de vis (omdat zich een evenwicht instelt, neemt de hoeveelheid CO2 neemt toe met de hoeveelheid op te lossen HCO3-). Er is dan spraken van agressief CO2; de vrije kooldioxide verhindert in de kieuwen de binding van zuurstof aan de rode bloedcellen). In de visteelt dient men daarom te streven naar een neutraal gehalte van carbonaten in het water: tussen 10 en 20 DH).

DEFINITIES VAN WATERHARDHEID. Er bestaan verschillende definities van waterhardheid. De meest gangbare is de Duitse hardheid: een graad Duitse hardheid (DH) komt overeen met
10 mg CaO/I. Een graad Franse hardheid (FH) is 10 mg CaC03/1. = 1,78 DH.


Hiernaast onderscheidt men de totale en de blijvende hardheid: onder de TOTALE HARDHEID verstaat men het totaal in oplossing van CO3 2- + SO4 2- + CI- + Ca2+ en Mg2+. Onder de BLIJVENDE HARDHEID verstaat men de zouten van SO4 2-, Cl-, Ca2+ en Mg2+: zij blijven na koken in oplossing. CaC03 echter slaat neer door het koken.

*Interpretatie van gevonden ZBV-waarden

Men kan KH-waarde in ZBV-waarde omrekenen, indien men de KH-Waarde met 2,8 vermenigvuldigt.

-ZBV van 0 - 0,3. Zeer geringe buffering, arm water, grote schommelingen van pH te verwachten, meestal echter lage pH-waarden. Zichtdiepte meestal groot. Geen of weinig macrofauna.

-ZBV van 0,3 - 2,5. Waarden die meestal in gezond en goed viswater worden gevonden. Waarden beneden 1 wijzen weliswaar op een geringe voedselrijkdom, doch dit kan in diep water een groot voordeel zijn.

-Onder de spronglaag zal in de zomer geen zuurstoftekort optreden. Bij hoge waarden wordt dit in toenemende mate waarschijnlijk. pH zal meestal tussen 6,5 en 8 schommelen.

-ZBV hoger dan 2,5. Naarmate deze waarde verder wordt overschreven, stijgt het vermoeden van verontreiniging hetzij organisch, hetzij chemisch (inclusief kwel), hetzij beide. Hinderlijke algenbloei of plantengroei is waarschijnlijk. De pH is bij hoge waarden meestal tussen 7,8 en 8,5. In lange warme en zonnige periodes kunnen nog hogere waarden worden bereikt in het middaguur.

© 2008 Koidream® (Disclaimer)